De dag begint druilerig en fris. In een cafeetje stippelen vriendin E. en ik een wandeling uit. De koffie met MonChou-taart maakt de dikke wolkenpartijen een klein beetje goed.
De route voert ons afwisselend door groene velden, langs marktjes en open huizen. Met de mensen die we onderweg treffen ontstaan er uit het niets mooie gesprekjes.
Al struinend vallen we van het ene grappige voorval in het andere. Er hangt joligheid om ons heen.
We belanden in een plantjestuin die zo kundig en met zoveel genegenheid is aangelegd dat de liefde er vanaf spat. De bezoekers worden er zo door aangestoken dat ze de tuinierster bij het afscheid spontaan omhelzen.
Verderop neuzen we door een boerenschuur vol curiosa. Bevlogen vertelt de eigenaresse over haar liefhebberij en de tripjes naar Frankrijk om de mooiste spullen in te kopen.
Uitgelaten vervolgen we de tocht. Op een landweggetje komen de organisatoren van het evenement ons tegemoet gefietst en worden we op de foto gezet voor het plaatselijke sufferdje.
In de volgende bocht komen de koeien uitbundig op ons af gedarteld alsof ze die dag voor het eerst naar buiten mogen. Vrolijk en licht verwonderd kijken we elkaar aan: Wat gebeurt hier?
Het is een aaneenschakeling van warme ontmoetingen. Complimenten vliegen in de rondte. Wat op deze dag begint als een sprankje wordt algauw een grote bol. Mens en dier lijken het te voelen.
In het boek waarin ik lees hebben ze er een naam voor. Ze noemen het de wonderstaat. Ik geloof verdomd dat E. en ik die vandaag hebben beleefd.
.