Terugkijkend had ik er al vroeg last van. Ergens in november begon doorgaans de fut eruit te sijpelen, om in december nog dramatischer vormen aan te nemen. Januari bracht ik grotendeels slapend door. Meestal kwam het dieptepunt in februari; in al zijn grauwheid toch wel de meest vreugdeloze maand van het jaar. Dan was eigenlijk alles me te veel. Zelfs douchen voelde als een bovenmenselijke opgave. Ik had toch laatst nog gedoucht? Moest dat nu echt alweer?
Het aller duidelijkst kwam het naar voren toen ik in 1995 voor mijn studie een half jaar in Zweden doorbracht. Toen ik daar in januari arriveerde werd het om 10.00 uur pas licht en was het om 15.00 uur alweer donker. Aanvankelijk bleef ik door de opwinding van het nieuwe land nog enigszins overeind, maar algauw kreeg het gebrek aan daglicht vat op me. Wat ik ook probeerde; ik kwam ’s ochtends mijn bed niet uit. Om een tentamen in de ochtenduren überhaupt te redden, schakelde ik naast twee wekkers een vriendin in om me wakker te bellen. En dan nog sleepte ik me de dag door. Een avondcollege dat van half acht tot half elf werd gegeven, moest ik voortijdig staken omdat ik om half negen simpelweg overmand werd door slaap.
Sinds een paar jaar heeft de boze winter veel minder vat op me. Echt depressief word ik niet meer. Lusteloos en futloos wel. En dus probeer ik zoveel mogelijk met het seizoen mee te bewegen. Doe ik dat niet en probeer ik eigenwijs in de vierde versnelling door te gaan, dan verander ik in een huilerig en snotterend bolletje mens. Tikkie terug dan maar.
Verder zorg ik ervoor dat ik elke dag het kleine beetje daglicht dat er is tot me neem. Of dat nou wandelend, fietsend of hardlopend is maakt niet uit. Buiten bewegen is goud! Ik lieg als ik zeg dat dat altijd gemakkelijk gaat. Diep in de winter, zo rond februari, wint de beer in mij terrein. Die wil helemaal geen actie. Die wil alleen nog maar in zijn hol met een voorraadje lekkers.
Ik verzet me er niet meer tegen. Blijkbaar hoort het erbij. In de winter wil mijn hele systeem een paar tandjes lager functioneren. Net als de natuur eigenlijk. Dus sta ik het mezelf toe dat ik in de winterperiode ’s avonds om negen uur mijn warme holletje induik. Zo kan ik én veel slapen én overdag redelijk normaal functioneren. Funest voor mijn sociale contacten is het wel, maar die schade halen we in het voorjaar wel weer in.
Nog even en de dagen gaan weer lengen. In de tussentijd steek ik een extra kaarsje aan.